Sinds lange tijd worden de bewoners van Jutphaas aangeduid als “De Molenkruiers.” Deze bijnaam schijnt ontstaan te zijn na 1680, toen het dorp werd getroffen door een grote brand. Overigens had de Jutphase korenmolen al tientallen jaren daarvoor landelijke bekendheid gekregen.
In het oude dorp Jutphaas stond aan het begin van de zeventiende eeuw een korenmolen aan de Molensteeg. Die steeg bestaat nu nog, maar de naam is verdwenen en de steeg is een deel van de Herenstraat. Ze is gelegen tussen de panden Herenstraat 30 en 31. De molen moet achterin de steeg hebben gestaan. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen, dat dat klopt; er zijn restanten van een fundering gevonden en verkoolde houtresten die zouden kunnen herinneren aan de brand van 1680. De plaats van de vondsten is het gemakkelijkst aan te duiden als grenzend aan het grondgebied van de voormalige bakkerij van de familie Luiten.
Rondom de molen is in de zeventiende eeuw enorm veel te doen geweest. De ambachtsheer van het Over- en Nedereind van Jutphaas, tevens bewoners / eigenaar van kasteel Plettenburg, Louis de Malapert, speelde in het geheel een belangrijke rol. Als al het eigendom van de molen niet werd betwist, dan ging het wel om het molenrecht of het onderhoud van de dorpse korenmolen. De ruzies liepen zo hoog op, dat er tot heel ver in het land over werd gesproken en geschreven.
De Delftse dichter Stalpaert van der Wiele, die in 1630 overleed, schreef zelfs een uitvoerig gedicht over de molenperikelen en de ellende, die daarmee gepaard ging. Zijn gedicht eindigde met de volgende regels:
“Wie kan ít de meulen wijten?
de meulenaer is de dwaes.Of laet dan, dus te krijten.
Of komt mij te Jutfaes beschuldigen met rede.
Want dat is de eigen stede
daer ít malle meulenrecht
bepleit te worden plecht.”
De algemene bekendheid van de Jutphase molen uitte zich ook door het bekend worden van een gezegde: “Dat hen het hoofd draaide als de Jutfase molen” schreef Lambertus van Velthuysen in het midden van de zeventiende eeuw. In 1680 werd het dorp Jutphaas geteisterd door een grote brand. Veel houten gebouwen gingen in vlammen op en ook de korenmolen liep gevaar. De inwoners van het dorp schijnen de kop van de molen uit de vuurzee te hebben gered en, zoals toen meer gebeurde, werd de kop van de molen op een wagen naar een andere plaats gereden.
In dit geval was het doel van de rit een plaats nabij de Doorslag, waar nu de pas gerestaureerde molen ‘De Batavier’ staat. Zonder schade is de molen daar niet aangekomen, want onderweg kantelde de wagen en viel de kop van de molen in het zand. Dat moet gebeurd zijn ter hoogte van wat later “De Valom” werd genoemd, thans de huizen Herenstraat 55 en 55a.
Tot 1970 stonden stonden daar drie huisjes met karakteristieke topgeveltjes, die met de naam “De Valom” werden aangeduid. Die huisjes stamden uit de zeventiende eeuw; ze zijn in 1971 afgebroken. Ze waren gebouwd na de brand van 1680 en werden toen voldoende van omvang gevonden om er zes gezinnen in onder te brengen. Aan de voorzijde waren drie ingangen en via het achterom nog eens drie. Bij de brand van 1680 ging een oude boerderij verloren, die op die plek stond. Gedeeltelijk op de fundering van die boerderij waren de huisjes gebouwd. Bij de sloop kwam de fundering van de oude boerderij tevoorschijn.
De half mislukte verhuizing van de overbekende molen bezorgde de Jutphase inwoners hun bijnaam “De Molenkruier.”
Een uitgebreid artikel over de geschiedenis van Nieuwegein, met daarin ook een verklaring voor de spotnaam Molenkruiers is te vinden op: https://bertvanzantwijk.wordpress.com/2018/05/09/de-molenkruiers-en-zandhappers-van-nieuwegein/