Van de AWBZ en de WMO deel twee

Eerder verbaasden we ons over de lichtvaardigheid waarmee men de oude kleren weg wil werpen. In de brief aan de Kamer schrijft de minister dat de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) slechts moet verzekeren waar ze voor bedoeld is. Vooral zaken die particulier niet te verzekeren zijn. De ondersteuning gerichte zaken vallen daar dus buiten en worden voor het merendeel onderdeel van de VMO. De uitvoering van de AWBZ wordt verbeterd door ondermeer centraliseren van de indicatiestelling. Dat klinkt redelijk, los van het feit dat er niet gesproken wordt hoe men dat wil organiseren! Centralisatie en bureaucratie zijn vaak broer en zus en aangezien de overheid geen idee heeft hoe ze haar speeltjes moet verkopen, zal onvrede en geklaag niet van de lucht zijn.

Het echte probleem van de AWBZ was dat men de solidariteit uitlegde als iedereen heeft dezelfde rechten, hetgeen gezien de tekst van de wet door de rechter prompt bevestigd werd. En zo werden we exporteurs van Rollators, je kikte en je had er een, en werd het volledig onmogelijk om boven de zestig zonder huishoudelijke hulp te leven. Waarom moet de hielenprik uit de AWBZ betaald worden? De wet werd zonder dat het de bedoeling was een soort open einde regeling, net zo als de WVG. Maar daarbij had je nog een gemeente die verstandig genoeg soms een grens aan de uitgaven stelde. Wat je de regering mag verwijten is het gebrek aan inzicht in het dagelijks leven van burgers en hun wens om mee te doen in de voorzieningen. Terecht dat er dus iets aan gedaan moet worden.

De AWBZ wordt in een kader geplaatst en wat daarbuiten valt wordt WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). De minister en de staatssecretaris benadrukken dat zorg en ondersteuning in de toekomst alleen nodig is voor mensen die het echt nodig hebben. Zie ook de centrale indicatiestelling hierboven. Daarnaast wordt er gerekend op solidariteit tussen de burgers onderling. U krijgt immers pas hulp wanneer werkelijk geen andere oplossingen voorhanden zijn. De onderbouwing van de plannen wordt mede gevoed door statistische vergelijkingen met landen om ons heen. Daar wordt volgens het ministerie in hun brief meer beroep gedaan op eigen verantwoordelijkheid en de lokale rol is groter. Kennelijk hebben de onderzoekers een paar zaken over het hoofd gezien. Nederland is een van de rijkste landen van Europa en dat heeft al heel lang veroorzaakt dat kinderen de ouderlijke woning verlieten en zich elders vestigden om te trouwen, te wonen en te werken. De meergezinnen woningen in grote delen van ons buitenland zijn meer een gedwongen samenzijn bij gebrek aan geld, dan de werkelijke behoefte om solidair te zijn. Dat tenslotte de oma niet alleen gelaten werd met kinderen en kleinkinderen die aangeleund wonen, lijkt een logische zaak. Dat het in Nederland vaak niet gebeurd is dat ook. Hoe zou je het fysiek moeten doen? De vergelijkingen gaan dus maar in beperkte mate op. Hetgeen maakt dat een ander streven, namelijk naar het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid en solidariteit, nog maar eens heel zorgvuldig onderzocht moet worden op haalbaarheid en de condities van die haalbaarheid. Hoe gaan we om in dit kader met het grondprincipe van het merendeel van de moderne burgers: “Voor wat hoort wat!” Dat de overheid geen psychologisch inzicht heeft, of er niet mee wil werken, bewees het antwoord van de vertegenwoordigster van het ministerie. Op de vraag van de VSP of men dacht dat er voldoende vrijwilligers zouden zijn om mee te doen met de vele taken die er op de burgers afkomen, kwam met een ondertoon van waar zeurt u over, als antwoord: “Vrijwilligers zijn er altijd!”

In afwachting of dat waar is, mogen de gemeentes het regelen. De Wet Maatschappelijk Ondersteuning gaat allerlei zaken overnemen die binnen de ABZ te duur waren en de gemeenten mogen de dienstverlening regisseren. Een dienstverlening die voor een belangrijk deel geacht wordt te komen van familie, vrienden, sociale verbanden en organisaties waar burgers deel van uitmaken. De overheid, lees gemeenten mogen dat regisseren en krijgen daar geld voor vanuit het gemeentefonds. De WMO wordt geplaatst op het niveau van de Wvg en de Welzijnswet en vervangt die wetten uiteindelijk ook. De WMO wordt geen open einde regeling en het uitgavenpatroon moet getemperd worden middels het aangeven van “concrete prestatievelden.” Ja ja, papier is geduldig! Hoe en wat de gemeenten binnen de prestatievelden doet om de zaken te realiseren is een zaak van gemeentelijke besluitvorming. In bijlage 2 bij de brief schrijft de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg over de voorzieningen van WMO op een “robuuste” wijze aldus het ministerie en ze nemen dat graag over middels de eerder genoemde prestatievelden en bevestigen voluit de vrijheid van elke gemeente om lokale stelsels van individuele voorzieningen in het leven te roepen. Zo wordt de WMO in aanleg de “Wet Minder Onkosten” en wanneer het duurder uitkomt mag er lokaal bijbetaald worden. Blijft de vraag ten koste van welk ander beleid en wat er tenslotte over blijft van WVG en Welzijnswet. Om over het verschil tussen arme en rijke gemeenten maar niet te praten! Volgende week krijgt u deel drie over dit onderwerp!

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!

Onze adverteerders maken pen.nl mogelijk