‘SchrijversPen’ (Reinhuizen CS deel 13)

Schrijfster Heleen van den Hoven woont al ruim dertig jaar in Nieuwegein. Onlangs kwam haar derde boek Het Tango algoritme uit. Toen haar kinderen nog klein waren, schreef Heleen De Troonladder en Losse tanden, enkele kinderboeken die spelen in de wijk Zuilenstein. Deze boeken zijn via onze webshop te koop. Voor de lezers van De Digitale Stad Nieuwegein tekent ze wekelijks haar spinsels op met haar schrijverspenDeze keer deel 13 van het vervolgverhaal over Reinhuizen CS.

In de vorige aflevering kopieert Jan een tekening. Deze week: ‘de niet te kopiëren vreemdeling.

Ik blijf kijken van de tekening naar de kopie. Alles staat erop, het theehuis, de brug, de jonge vrouw met de Victoriaanse japon, haar parasol. Maar geen man, dat deel van de tekening is vaag, alsof ik de lijnen met mijn vinger heb uitgeveegd. Ik blader terug naar een andere tekening, waar de twee zichtbaar zijn achter de ramen van het theehuis.
Samen luisteren Jan en ik naar het zoemen van het kopieerapparaat. Weer zoeft een kopie in de uitvoerlade. Het theehuis staat er geweldig op. De vrouw ook, ze glimlacht naar een vage grijze vlek op het papier.
Jan de Vries is gefascineerd door de tekeningen. Hij maakt er een foto van met zijn mobiel, met hetzelfde vage resultaat. Hij haalt er de andere professoren bij en Lena van Tuijl. Zelfs de tuinman mag er een blik op werpen.
De kopie zegt hem niet veel, maar als hij de originele tekening ziet, zegt hij: ‘Dat lijkt mijn neef wel.’
Zijn opmerking doet iedereen nog wat beter naar mijn schetsen kijken.
‘Nee, het zou mijn tandarts kunnen zijn,’ zegt Lena.
‘Mijn buurman,’ zegt professor Kers.
‘Mijn broer,’ zegt professor Wiro.
Verbaasd kijken we de Surinaamse professor aan. ‘Nou, echt,’ zegt hij. ‘Hetzelfde kroeshaar, die grote donkere ogen.’
‘De man is wit,’ zegt de tuinman.
Wiro schudt zijn hoofd. ‘Net zo zwart als ik.’
Lena pakt een stapel papier uit het kopieerapparaat. ‘Tekenen jullie hem eens na.’
Ondanks de diverse uitroepen van ‘ik kan niet tekenen’ gaan ze aan de slag met mijn kleurenpotloden. Zelf pak ik ook een vel papier.
Tien minuten later liggen er tien A4tjes op tafel. Ik hoef mijn portret er niet bij te leggen om te zien dat er ze alle tien totaal verschillend zijn. Blond, bruin, zwart. Er is er zelfs een met rood haar. De een heeft een rechte, de ander een kromme neus. Alle wenkbrauwen zijn anders, rond, recht, glad of borstelig. De heren zijn afwisselend blank, lichtbruin en eenmaal donkerbruin, en de rossige man heeft sproeten.
Op mijn portret staat het rechteroog wat lager dan het linker, zoals ze op meer tekeningen niet recht naast elkaar staan. Bij mij is dat opzettelijk, zo heb ik het gezien, bij de professoren komt het doordat ze niet zo geoefend zijn. Mijn jongeman is een stuk groter dan zijn metgezel, en hij staat enigszins gebogen. Als ik de andere tekenaars naar de gestalte van hun personage vraag, variëren hun antwoorden van ‘net zoiets als ik’ tot ‘beetje gezet type, niet zo lang.’
Het is een raadsel. Jan de Vries stelt voor om alle tekeningen te kopiëren, en dat doen we. Ditmaal kopieert mijn portret niet perfect.
‘Misschien omdat je nu tekende wat je je herinnerde, niet wat je zag,’ zegt Jan.
Dan pakt Cornelis Kers mijn tekening. ‘Is die van jou?’
Verwonderd staart hij naar de goudbruine krullen met de rode glans ervoer. Ze zijn best goed gelukt, vind ik zelf.
Hij geeft de tekening aan Lena, die haar wenkbrauwen fronst. ‘Die lijkt absoluut niet op mijn tandarts. Is dat de kerel die jij met Anna van Rijn zag?’
Ik knik. ‘Van top tot teen. Ken je hem?’
‘Niet persoonlijk,’ zegt ze. ‘Maar ik zie hem elke dag.’
Professor Kers knikt. ‘Precies wat ik ook dacht.’
‘Wie is het dan?’
‘Alexander,’ zegt hij.
‘Alexander wie?’
‘De Grote.’ Hij wijst met zijn hoofd naar het kasteel. ‘De hoofdpersoon van het doek in de Alexanderzaal.’
Ik weet dat daar een wanddoek hangt, al heb ik er nooit goed naar gekeken, omdat ik nog maar een paar keer in het kasteel zelf ben geweest.
Sinds ik hier werk kan niet veel me nog verbazen. Daarom is de verbijstering op de gezichten van de professoren nogal verontrustend.
‘Wie is hij?’ vraagt een van hen.
‘Wat is hij?’ vraagt een ander.
‘Wat moet hij met Anna?’ vraagt de tuinman.
‘En waarom is hij zo moeilijk te kopiëren?’ vraagt Jan zich af.

Wordt vervolgd

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!

Onze adverteerders maken pen.nl mogelijk