Mijn vriendin is een echt feestvarken. Een jaar of tien geleden waren we samen te vinden op iedere receptie van collega’s, op iedere fuif waarvan we meenden dat het feit dat we geen uitnodiging hadden ontvangen alleen maar op een vergeetachtigheid van de organisator berustte; en als er geen receptie of feest was, dan hadden we altijd nog een paar kroegen, die we frequenteerden. Maar ja, ik was enkele jaren daarvoor begonnen met mijn psychologiestudie, dus tussen het feesten en studeren begon zich een ernstig spanningsveld af te tekenen. En bovendien word je een jaartje ouder, dus het herstelvermogen na de zoveelste uitspatting loopt proportioneel terug.
Ik vond het moeilijk ‘nee’ te zeggen als ze weer met een spetterend idee kwam. ‘Je kan toch niet alleen maar studeren’ klaagde ze, ‘je moet er toch ook eens uit?’ Klopt, alleen niet meer zo vaak. Ze vond het maar niets dat ik niet meer voor alles in was. ‘Wij zijn toch vriendinnen’, zei ze dan, met een toon, die mij het schuldige gevoel gaf dat ik haar ernstig in de steek liet. Onze gesprekken begonnen de kwaliteit van schuurpapier te krijgen. De psychologie had me zo gegrepen dat ik alles wat ik die week weer had ontdekt en geleerd met de hele wereld wilde delen. ‘Hè Lin’, bromde ze dan, ‘kan je nou over niets anders praten? Er zijn toch nog wel andere dingen dan psychologie?’ Mijn poging uit te leggen dat de studie in die tijd een groot deel van mijn leven beheerste kon in haar ogen geen genade vinden.
Ik ging door met mijn studie en zij vond langzamerhand andere vriendinnen, meiden die het nachtleven graag met haar deelden. De meeste van die vriendinnen haakten in de loop van de tijd af, omdat ze een partner en kinderen kregen of een veeleisender baan en dus andere prioriteiten moesten stellen dan minstens vier keer per week de hort op. Maar altijd dook ze wel weer nieuwe feestneuzen op om haar op haar veelvuldige tochten te vergezellen. Een echt mensen-mens, dat is ze zeker.
Een paar maanden geleden was ze bij mij op bezoek. Direct na het werk, lekkere dingetjes op tafel en de flessen wijn binnen handbereik: een avondje beppen. Aangezien ze met het openbaar vervoer was, zou ze voor twaalven weer moeten vertrekken om de laatste tram te halen. Inwendig slaakte ik een zucht van opluchting. Dan kon ik tenminste op een vrij redelijke tijd naar bed om de volgende ochtend zonder al te grote kater en met een min of meer fit gevoel de dag weer aan te kunnen.
Om twaalf uur schrok ze op uit ons gesprek: ’tjemig, is het al zo laat?’ Tja, de tram hoefde ze niet meer te proberen. ‘Dan moet je blijven slapen’, zei ik, ‘er zit niets anders op’. Met een tevreden gezicht legde ze haar benen op de bank en schurkte zich eens lekker in de kussens. ‘Heb je nog wijn?’ vroeg ze met een stem als van een spinnende kat.
Ontdek meer van De Digitale Stad Nieuwegein
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.