Katern

Bloeddorst

‘Hak die hond zijn kop af’, sneerde de jongen uit zijn mondhoek, terwijl hij langs me liep. Ik stond wat in mijn voortuin te rommelen, toen de jongen langs kwam. Zo’n magere slungel in zijn adolescentie, geen kind meer, maar zeker nog geen man. Mijn hond was bij me in de voortuin, want als er wat te doen is, staat hij graag met zijn neus vooraan. Zo helpt hij energiek als ik een gat graaf, zodat het gat soms groter wordt dan bedoeld, waarna de aarde overal ligt, behalve op het plekje dat ik had uitgekozen. Mijn voortuin is voorzien van een hek en tuinhekje, zodat hij niet pardoes de straat op kan lopen. Dat mag van mij beslist niet, want honden horen op straat aan de lijn. Zo kan hij wel lekker op zijn eigen terrein bij me zijn.

Mijn hond stond me dus ijverig te helpen bij mijn bezigheden, toen de slungel langs liep. Ergens in de genen van mijn hond zit het herder-gen, hij meent soms met blaffen te moeten waarschuwen tegen onverlaten en ander mogelijk gevaar. Hij had goed aangevoeld dat de slungel tot de categorie onverlaten hoorde en liet dus een blaf horen. De jongen stelde de waarschuwing niet op prijs, zoals uit zijn opmerking bleek. Nu mag ieder van mij een mening hebben over gedrag van mensen en honden, maar waar ik werkelijk de pest aan heb, zijn die mensen die hun opmerkingen ventileren in het voorbijgaan, waarna ze zich rap uit de voeten maken, zodat je geen kans op een weerwoord hebt. Meestal laat ik het maar zo, maar deze keer vond ik om de ene af andere reden dat ik moest reageren.

‘Als je werkelijk lef hebt, kom je terug en zegt me in mijn gezicht, wat je te zeggen hebt’, riep ik hem na. Vrijwel iedereen zal dit negeren en doorlopen. Tot mijn grote verbijstering keerde de jongen terug op zijn schreden en zei recht in mijn gezicht nogmaals dat ik mijn hond zijn kop moest afhakken. Ik stond met de mond vol tanden, want had er niet op gerekend dat hij echt terug zou komen. Diep van binnen moest ik wel enige bewondering koesteren voor zijn moed, ook al vond ik zijn opmerking absoluut niet kunnen en volkomen buiten proportie. Ik kwam dan ook niet verder dan: ‘die hond doet niets en staat in zijn eigen tuin’. Hij was evenwel de mening toegedaan dat honden niet tegen hem mogen blaffen en dus geen recht op leven hebben. Ik gooide nog in de strijd dat ik zijn opmerking buitengewoon grof en kinderachtig vond. Waarop hij pareerde dat hij wel 18 was, en dus geen kind. Oeps, een snaar geraakt! Na wat heen en weer gebakkelei vroeg ik hem nu maar gewoon door te lopen.

Voor mijn tuinhek lag een bal, die een kind daar had laten liggen. De slungel vroeg me: ‘is die bal van u’? ‘Nee’, zei ik, ‘die is niet van mij’. ‘Nou, dan neem ik hem mee’ verklaarde de jongen. Ik deed nog een poging hem te overtuigen dat hij nu de bal stal van een kind, maar met een schouderophalen liep hij met de bal onder zijn arm verder. Ik keek hem met lede ogen na, niet begrijpend dat ik in ons meestal vredige straatje met zulke bloeddorst en diefstal geconfronteerd was geweest.

Vorige columns: klik op Archief.

Volgende column: verschijnt op 19 februari 2005.


Ontdek meer van De Digitale Stad Nieuwegein

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!

Onze adverteerders maken pen.nl mogelijk