Leuke weetjes, deel 5: ‘Start onderwijs in Jutphaas’

In de rubriek ‘De Oude PEN’ behandelen we al jaren de historie van de gemeente Nieuwegein. Een samenvoeging van de twee gemeenten Jutphaas en Vreeswijk. Ook in de rubriek ‘Toen & Nu’ blikken we terug en kijken we naar vandaag. En dan hebben we het nog geeneens gehad over de rubriek ‘De oude ansichtkaarten.’  Eerder schreef onze redactie al over de eerste vermelding van Jutphaas. Deze week: ‘De start van het onderwijs in Jutphaas.’

Tegen het einde van de 16e eeuw deed een commissie van Utrechtse predikanten onderzoek naar de situatie van het onderwijs op het platteland. In het in 1593 uitgebrachte rapport aan de Staten van Utrecht kwam een onthutsend beeld naar voren. Over Jutphaas werd geschreven, dat er in het geheel geen onderwijs werd gegeven. Gebruikelijk was in die tijd, dat de koster van de kerk ook het onderwijs verzorgde. Waarom dat in Jutphaas dan niet gebeurde? Weigerde hij vanwege zijn rooms-katholieke godsdienst of had hij het te druk met andere activiteiten zoals grafdelving, kerkonderhoud of landbouw?

Gratis les
De situatie verbeterde omstreeks 1603. Jonkvrouwe Johanna (Anna) van Rhijn, bewoonster van kasteel Rijnhuizen, richtte toen een fonds op voor een ‘schoolmeesterije’ en ‘Godskameren’. De zogeheten ‘Anna van Rijnhuisjes’ verrezen op het Kerkveld; vijf voor huisvesting van arme weduwen en één voor de schoolmeester. Aan diens woninkje werd een houten loods gebouwd, die dienst deed als schoollokaal. De schoolmeester had er vrij-wonen en ontving een jaarlijks honorarium van 25 gulden voor het gratis lesgeven aan arme kinderen. Verder hield de schoolmeester zich in leven met zijn ‘verdiensten’ als koster, grafdelver, voorlezer en voorzanger.

Anna van Rijn

Géén schoolmeester
Vóór de reformatie was het gebruikelijk, dat de kerk de schoolmeester aanstelde. Daarna gebeurde dat in Jutphaas door de ambachtsheer. Door ruzies tussen de heren van Oudegein en Rijnhuizen en de heren van Jutphaas over het recht om schoolmeesters te benoemen, had Jutphaas tussen 1635 en 1640 geen schoolmeester. Daarna was er jarenlang weliswaar sprake van onderwijs aan kinderen, maar was er ook veel onrust: De ene keer zijn er conflicten tussen de schoolmeester en de verantwoordelijke kerkbestuurders en andere keren worden problemen veroorzaakt door onenigheid tussen katholieken en protestanten. Pas ver in de 18e eeuw kwam er verbetering in de toestand, toen kerkeraad, Classis en Staten van Utrecht ingrepen. Maar het nakomen van de afspraak, dat de ambachtsheren om beurten de schoolmeester mochten benoemen, kon pas in 1766 worden geëffectueerd.

Dringen
In het schoollokaaltje op het Kerkveld zal het vrijwel altijd dringen zijn geweest. In het agrarische Jutphaas werkten de oudste kinderen in de zomer op het land en het hoofdelijk onderwijs kon toen aan niet meer dan 30 kinderen worden gegeven. In de winter liep het leerlingenaantal dan weer op tot het dubbele! Het schoollokaal op het Kerkveld heeft vermoedelijk dienst gedaan tot 1862. Toen werd het gebouw afgekeurd en werd een pand aan de Herenstraat als schoolgebouw ingericht. De Anna van Rijnhuisjes zijn in 1978 gesloopt ondanks het feit dat ze reeds voorkwamen op de gemeentelijke monumentenlijst!

Anna van Rijn
Anna van Rijn, initiator van het onderwijs in Jutphaas, wordt tot op de dag van vandaag geëerd. Ze is naamgever van zowel het Anna van Rijncollege, als de Anna van Rijnpenning. Deze penning wordt door het gemeentebestuur uitgereikt aan Nieuwegeiners met bijzondere verdiensten voor de Nieuwegeinse samenleving.

De weldoenster Anna van Rijn was vrijwel geheel in de vergetelheid geraakt, onder meer omdat de door haar gestichte Godskameren in 1978 zijn afgebroken en ook haar financiële nalatenschap ten behoeve van de armenzorg in 1976 definitief is opgeheven. In dat jaar werd het geld van de fundatie, die allang niet meer haar naam droeg, per notariële akte verdeeld over de rooms-katholieke en de hervormde kerk van Jutphaas. In 1994 werd een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs in Nieuwegein naar haar genoemd: het Anna van Rijn College.

De penning

Leuke weetjes, deel 8: ‘Start openbaar vervoer, van raderboten tot sneltram’

In de rubriek ‘De Oude PEN’ behandelen we al jaren de historie van de gemeente Nieuwegein. Een samenvoeging van de twee gemeenten Jutphaas en Vreeswijk. Ook in de rubriek ‘Toen & Nu’ blikken we terug en kijken we naar vandaag. En dan hebben we het nog geeneens gehad over de rubriek ‘De oude ansichtkaarten.’  Eerder schreef onze redactie al over de eerste vermelding van Jutphaas. Deze week: ‘De start openbaar vervoer, van raderboten tot sneltram in het nu van Nieuwegein’

De diligence en de trekschuit kunnen worden gezien als vormen van ‘openbaar vervoer’, die al in de 17e en 18e eeuw actief waren. Als start van het openbaar vervoer in Vreeswijk (en later in Jutphaas) is het jaar 1870 gekozen. Dat jaartal kan namelijk met enige verbeeldingskracht worden gezien als de ‘stichting’ van de onderneming, die vanaf toen in Jutphaas en Vreeswijk het openbaar vervoer verzorgde; achtereenvolgens met raderboten, stoombarges, stoomtrams, paardentrams, trams-met-autobustractie, autobussen en de sneltram.

Stoombootdiensten
In 1857 openden een aantal scheepvaartondernemers een dagelijkse stoombootdienst tussen Rotterdam en Schoonhoven, die al na enkele jaren werd doorgetrokken naar Arnhem. Vreeswijk werd toen, net als veel plaatsen langs de Lek, een tussenhalte. Onafhankelijk van deze diensten begon de directeur van deze nieuwe stoombootmaatschappij, Johann Hermann von Santen (1819-1877), zelf een stoombootdienst voor passagiers tussen Vreeswijk en Utrecht en IJsselstein en Utrecht (hij bestuurde deze onderneming tot aan zijn overlijden).

In 1870 werden deze diensten alle samengevoegd in de onderneming Reederij Stoombargedienst. Voor de diensten op de Lek heeft de maatschappij acht raderboten in dienst gehad. Eén ervan vaart nu nog onder de naam Kapitein Kok (Amsterdam). Die boot heette oorspronkelijk De Reederij op de Lek 6, maar kreeg na haar restauratie de naam van haar laatste kapitein. Deze boten vervoerden niet alleen passagiers, maar ook vee en goederen.

De stoombarges (= van oorsprong een trekschuit, die door stoomkracht wordt voortbewogen) voor het passagiersvervoer tussen Vreeswijk en Utrecht en IJsselstein en Utrecht, waren veel kleiner. Er konden enkele tientallen passagiers in. Het dorp Jutphaas was van deze diensten de grote ‘profiteur’: de stoombarges van deze lokale diensten konden aanleggen in het centrum van het dorp.

Trams
Rond 1880 kwamen er nieuwe ontwikkelingen toen de IJssel Stoomtramweg Maatschappij (IJSM; 1882-1893) een stoomtram plande tussen Vreeswijk en Utrecht. Nadat het verbrede Merwedekanaal in 1883 gereed was gekomen en de Utrechtse Liesboschbrug een weegproef met de stoomtram had doorstaan, reed de eerste stoomtram. Op IJsselstein bleef de stoombarge nog enige tijd varen.

In 1888 nam de Reederij Stoombargedienst het tramlijntje over en vanaf toen heette zijn onderneming Stoomtram en Bargedienst Vereeniging. In de loop 1893 doekte deze vereniging het tramlijntje op, waarna ze op 29 oktober 1893 de eerste paardentram tussen Utrecht en Vreeswijk startte. Via de route: Station Westerkade Utrecht, Jutphaseweg, Liesboschbrug, Utrechtsestraatweg, Heren- en Dorpsstraat Jutphaas, Doorslagbrug, Vreeswijksestraatweg, reed deze tram dan naar de eindhalte bij de Wilhelminabrug in Vreeswijk.

Tot 1923 bleven de paarden de tramwagens trekken, maar in de zomer van dat jaar werden de paarden vervangen door A-Fords; tegelijkertijd verdwenen de paardenstallen aan de Vreeswijkse Handelskade en de Jutphase Dorpsstraat. Toen in 1927 autobussen alle vervoer overnamen, verdwenen ook de tramwagens. Tot de oorlogsjaren bleef de maatschappij de naam voeren Tram- en Bargedienst Vereeniging. (wanneer de term ‘stoom’ uit de naam verdween, is niet bekend.)

Autobussen
De eerste autobussen kwamen in de dorpen Jutphaas en Vreeswijk in 1914. Het waren oude Parijse stadsbussen, waarmee de Utrechtsche Persoonen en Goederenvervoer Maatschappij een geregelde lijndienst tussen Utrecht en Gorinchem onderhield. Vanaf 1927 verzorgde de Tram en Bargedienst uitsluitend met autobussen het vervoer. In de gehele regio wel te verstaan, want de maatschappij kocht meerdere kleine particuliere vervoerbedrijven op.

In 1941 kreeg de onderneming na de overname van de busmaatschappij Reederij op de Lek uit Sliedrecht, de naam De Twee Provinciën. In de volksmond werd de autobusonderneming kortweg TP genoemd en uiteindelijk verdween de naam De Twee Provinciën ook van de bussen en kwam alleen het logo op de zijkant. Onder die naam breidde het net zich enorm uit en ook dat noodzaakte weer tot naamswijzigingen. Achtereenvolgens kreeg de onderneming de naam Busmaatschappij West Nederland, Busmaatschappij Centraal Nederland en uiteindelijk Connexxion.

Sneltram
De laatstgenoemde maatschappij werkte samen met de Nederlandse Spoorwegende plannen voor de sneltram uit. In 1983, precies één eeuw nadat het eerste stoomtrammetje reed tussen Vreeswijk en Utrecht, maakte de sneltram zijn eerste rit tussen Nieuwegein en Utrecht. De lijnen van de sneltram lopen van Utrecht tot aan het winkelcentrum Hoog-Zandveld in Nieuwegein-Zuid en van Utrecht tot aan het Sint-Antonius Ziekenhuis. Die laatste lijn is in 1985 doorgetrokken naar IJsselstein.

Ton’s beeldverslag

Zomaar ergens in Nieuwegein. Je loopt, je ziet, je fantaseert. Over dingen, personen, gebeurtenissen of wat dan ook. De één legt het vast in een foto, een ander met woorden. Niet zomaar woorden, maar allemaal zijn ze gelijk. Er is geen hoofdletter te bekennen bij de Nieuwegeiner Ton de Gruijter. Geen woord staat boven een ander. Ton is dichter. Hij doet er in deze dagen ook een foto bij.

Ton: ‘laten we elkaar in nieuwegein bijstaan. dagelijks een beeld met gedicht. als we niet naar buiten kunnen, halen we buiten naar binnen toe. ik probeer in deze moeilijke tijd, deze blijf-thuis periode een beeldverslag te maken van mijn fietsrondje. een keer wat anders voor de lezers. natuurlijk wel met een gedicht.’

Vandaag de vierde, molen ‘de Batavier’ aan de Herenstraat in Jutphaas, daar waar alleen fietsers door mogen gaan. Ton’s beeldverslag.

Toen & Nu: ‘De Tolgaarder in Vreeswijk’

Deze week in de rubriek Toen & Nu een statig pand aan de Dorpsstraat 2 in Vreeswijk. Hadden we verleden week een pand aan de andere hoek van de straat, deze week aan het begin van de straat, nabij de Barbarakerk. Het is ons niet bekend uit welk jaar Toen de foto is gemaakt maar dat zal Nu wel snel bekend worden als de lezer gaat reageren.

Onze fotograaf Jordi Jupijn ging naar deze plek en maakte aan de hand van de foto van Toen, die overigens gebruikt werd voor een prentbriefkaart, de foto van Nu. Dit voor de rubriek: ‘Toen & Nu.’ Heeft u een oude foto met een verhaal mail hem gerust aan ons. Wij kijken dan hoe het nu is.

De naam van deze statige villa ‘De Tolgaarder’ verwijst naar de locatie: de villa staat op de plaats waar vanaf de zeventiende eeuw het tolhuis heeft gestaan/ De vreeslijke tol was opgericht om de herbouw van de hervormde kerk te bekostigen, die door de Fransen in 1672 was verwoest. Wist u dat Toen de pasaanten van deze tol voor alles moesten betalen? Niet alleen voorzichzelf, maar ook voor koeien, schapen of een lading wijn etc.

Door de aanleg van de Koninginnensluis en de Handelskade kwam de doorgaande verkeersroute niet meer langs de Dorpsstraat. In 1887 werd daarom de tol, die eigendom was van de stad Utrecht, verplaatst naar de Jutphasestraatweg, even ten noorden van de Wiersdijk, ongeveer ter hoogte van de huidige Gravin Adalaan. De tol werd in 1947 opgeheven. H.J. Sparenburg, herbergier en logementhouder in Vreeswijk, liet in 1887 de villa bouwen op de plaats van het afgebroken tolhuis.

Het pand heeft in 1930 en 1936 de voornaamste wijzigingen ondergaan. De bewoningsgeschiedenis vermeldt dat rond de eeuwwisseling Dorpsstraat 2 bewoond werd door burgemeester, tevens gemeentesecretaris, R.M. van den Berg van Saparoea. Tussen 1936 tot circa 1950 woonde on de villa directeur van Loon van Van Loon’s Zand en Grinthandel NV, die er ook kantoor hield (1936 tot circa 1950).

De villa is in 1922 gesplitst in twee wooneenheden. De foto van Toen moet genomen zijn na 1930. Ziet u op de foto van Toen, bovenaan de trap, een deuropening? Op de foto van Nu is die niet meer te zien. Trouwens, van origine was deze trap niet aanwezig, maar werd later aangebouwd. Waarom?

In 1930 woonde Van Loon in het hele grote huis alleen met zijn huishoudster. Toen Klaas van Loon vernam dat de nieuwe onderwijzer, de heer Hardenbol, van het Prins Hendrik Internaat nog woonruimte zocht, bood hij de bovenverdieping aan. Het gezin van onderwijzer Hardenbol had een paar kinderen en iedereen moest door de voordeur en via de hal de trap op naar boven. Van Loon werd het geloop en rumoer zo zat dat hij besloot een trap aan de zijkant van de woning te bouwen. Zo kreeg de familie Hardenbol een eigen ingang van hun bovenwoning. Deze werd overigens later weer dichtgemetseld door Willem Steenbeek, toen Van Loon en Hardenbol de woning verlieten. Deze trap heeft Nu dus geen functie meer.

Ziet u het hek en de poort om de woning bij zowel Toen & Nu? Deze zijn afkomstig van het vroegere ridderhofstede huis De Wiers. Gelukkig is de begroeiing van dit statige pand verdwenen en zien we Nu meer van het pand dan op de foto van Toen. Zo zien we ook duidelijk dat de gevel is opgetrokken met rode strengperssteen, gedecoreerd met gekleurde baksteen in blauw, geel en rood. Onder het dak ziet u Nu een speels gemetselde kroonlijst.

 

De oude PEN: ‘Pand met een speciale bestemming’

Het oog van de bezoeker van de Verlengde Dorpsstraat in Vreeswijk wordt ongetwijfeld getrokken naar het monumentale gebouw van de uit 1688 daterende Hervormde Kerk. Ten zuiden van het kerkgebouw, grenzend aan de tuin, staat echter een gebouw met een wat ongebruikelijke vorm. De lage, brede ingangsdeur, die omlijst is door een fors kozijn met éénvoudig beeldhouwwerk valt direct op. Zo ook de vorm van het gebouw; vrij laag, met een niet helemaal recht lopende gevel. Een ander opmerkelijk feit, waar te nemen vanuit de tuin van het eerder genoemde kerkgebouw, is de diepte van het pand van wel 16 meter, die in geen verhouding staat tot de andere afmetingen. De bezoeker moet concluderen dat het een heel merkwaardig pand is; althans gebouwd met een speciale bestemming. En die conclusie is juist.

Het pand aan de sluis

Het pand is gebouwd als mastenmakerij. In de geschiedenis gaan we terug tot het begin van de negentiende eeuw. Hendrik Johannes van Dijk drijft dan in Liempde een mastenmakerij en timmerbedrijf. In januari 1822 verplaatst hij zijn bedrijf naar Vreeswijk, waar het eerst wordt gehuisvest in een voormalige boerderij nabij het Frederiksoord; de boerderij van Bruynes.

Aan het werk in de mastenmakerij

Als de zaken goed gaan, wordt besloten om het bedrijf te verplaatsen naar een plaats dichterbij het water, waar immers het afzetgebied van de producten is. Het oog valt op een stuk grond, dat ten zuiden van de Hervormde Kerk als groentetuin in gebruik is bij de dijkmeester Otto de Coole. In 1826 wordt daar de mastenmakerij gebouwd. Van Dijk maakt met enkele medewerkers op ambachtelijke wijze de masten voor de Vreeswijkse zandschepen. En daarin was werk genoeg, omdat de Vreeswijkse vloot in die sector toentertijd tussen de 120 en 150 schepen telde. De bomen, waaruit de masten werden gemaakt, werden meestal per schip aangevoerd. Vanaf het water van de buitenkolk liepen spoorrails, zodat de bomen op lorries naar de mastenmakerij konden worden getransporteerd. Daar werden ze met trekmessen en holle schaven “omgetoverd” tot stevige masten voor de zandschepen en vervolgens weer per lorrie afgevoerd naar de montageplaats in het water.

De geproduceerde masten hadden een lengte, die de 14 meter niet overschreed. Het bedrijf ging over van vader op zoon, die vooralsnog alle de namen Hendrik Johannes droegen. De derde -en voorlopig laatste- eigenaar van die naam werd in 1865 geboren. Hij liet in 1929 op het tot dan één verdieping tellende pand een bovenverdieping zetten om in te wonen. Er heeft toen een forse verbouwing plaatsgevonden, want ook de raampartijen van de benedenverdieping ondergingen een verandering.

Het pand nog met een plat dak

Als in 1935/1936 zijn zoon J.M. van Dijk het bedrijf overneemt, wordt de bedrijfsvoering veranderd. Door de voortschrijdende techniek is het aantal zandschepen, dat met behulp van zeilen wordt voortbewogen uiterst klein geworden en het maken van masten voor zulke schepen wordt steeds minder lonend. Het bedrijf wordt dan officieel een aannemersbedrijf. Op 62-jarige leeftijd doet J.M. van Dijk in 1968 het bedrijf over aan zijn neef H.A. van Dijk. Thans is de onderneming opnieuw van karakter veranderd en ook niet meer gehuisvest in het oorspronkelijke pand. Het oude pand van de mastenmakerij is een voorbeeld van een bedrijfsmonument, dat herinnert aan een typisch Vreeswijks maar vooral Nederlands ambacht; het masten maken.

Het pand vandaag de dag

Begin jaren negentig is een nieuwe kap aangebracht, die in de plaats kwam van het platte dak. Tevens zijn de gevels bepleisterd. Het halfvrijstaande pand is geheel grijs gepleisterd, met imitatievoegwerk. Aan de onderzijde van de gevel is een kleine plint aangebracht. De gevel is in de straatwand geplaatst en maakt een ‘knik.’ Dat maakte het mogelijk te lange masten tijdens het bewerken naar buiten te laten steken. Het deel van het gebouw aan de linkerzijde van de ‘knik’ heeft op de begane grond links een deur, gevolgd door twee zesruits vensters. Op de eerste verdieping zijn twee vierruits schuifvensters geplaatst. In het geknikte rechterdeel bevindt zich op de begane grond een dubbele garagedeur met een getoogde bovenzijde. Op de eerste verdieping is iets links van het midden ook een vierruits schuifvenster geplaatst. De kroon- en een gootlijst zorgen voor de beëindiging van de gevel. Het pand heeft een dak met blauwe Hollandse pannen.

‘Het St. Elisabethshofje aan het Kerkveld’

Het hofje is gebouwd in 1907 in opdracht van het R.K. Kerkbestuur Jutphaas. Het geld voor de bouw was afkomstig uit de nalatenschap van Elisabeth Heytink Baesjou van Vronestein. De huisjes waren bestemd voor ‘armlastigen’: arme, alleenstaande katholieke vrouwen.

Het Kerkveld, waaraan het hofje ligt, heeft een lange geschiedenis die teruggaat tot enkele eeuwen vóór onze jaartelling; waar vondsten zijn gedaan uit de latere IJzertijd (± 300 v. Chr.). Een plek ook, waarvan wordt verhaald, dat de Noormannen er het eerste Jutphase kerkje verwoestten; de plaats waar turfstenen lijkkisten uit de 12de of 13de eeuw zijn gevonden en tenslotte de omgeving waar een groot deel van het kerkelijk leven van de dorpelingen zich heeft afgespeeld totdat in 1820 de kerk van het Kerkveld werd afgebroken, maar die daarna als begraafplaats in gebruik is gebleven tot omstreeks 1985. Het was een plein waar veel gebeurde, van kermis tot het leren van voetballen want hier heeft menig JSV’er het spelletje voetbal onder de knie gekregen.

Het huidige Kerkveld, waaraan het St. Elisabethshofje is gelegen, vormde het oude dorpsplein, waaromheen de voornaamste gebouwen stonden. Het zwaartepunt van het dorp is echter in de loop der eeuwen verplaatst naar de Herenstraat. De sterk verpauperde en vervallen bebouwing is na de samenvoeging van Jutphaas en Vreeswijk gesaneerd. Eigenlijk moeten we zeggen dat de gemeente hier gewoonweg bijna alles heeft gesloopt, zoals de mooie ‘Anna van Rijn-huisjes’ uit 1603, het Rechthuis en enkele boerderijen.

Anna van Rijn

Het St. Elisabethshofje (Kerkveld 14-19) is, als enige complex van monumentale waarde, bij de renovatie van het Kerkveld, eind jaren ’70 begin jaren ’80 blijven staan, niet door de gemeente maar een woningbouwvereniging nam het initiatief om dit pand te redden uit handen van het alles vernietigende gemeentebestuur. Desondanks de rigoureuze sloop is het karakter van het plein op het Kerkveld behouden gebleven en is er na de renovatie, een naar historisch model vormgegeven waterpomp geplaatst in het midden van het plein. Dit naar model zoals die in Utrecht staat op het Pieterskerkhof. Het St. Elisabethshofje ligt twee treden verhoogd ten opzichte van het Kerkveld. Het U-vormige complexje bestaat uit twee tegenover elkaar gelegen bouwblokken van anderhalve laag en is gelegen rondom een plaatsje.

De Anna van Rijnhuisjes

In september 1907 geeft Pastoor van Heukelum opdracht aan de bouwkundige, de heer G.A. Ebbers, voor het ontwerp van de toen acht woningen. In het midden van gedacht hofje moest een kapelletje gebouwd worden ter na gedachtenis aan de erflaatster, mevrouw Elisabeth Heytink Baesjou van Vronestein. Voor aankoop van grond, vergunningen en bouwkosten wordt een raming gemaakt van 8.000,- gulden. Op 25 september 1907 wordt pastoor Van Heukelum door monseigneur H. van der Wetering, aartsbisschop van Utrecht, vergunning verleend zijn plannen ten uitvoer te brengen en de 8.000,- gulden te besteden aan grond en bouw van het hofje, de resterende 12.000,- gulden te beleggen en van de rente te zijner tijd uitdeling te doen aan de bewoners van het hofje zodat zij daar gratis konden wonen. Het kapelletje, ter nagedachtenis aan de erflaatster moest uit het goedgekeurde plan vervallen en daarvoor in de plaats moest een schuurtje voor een berging komen. Van de gemeente Jutphaas koopt Van Heukelum een braakliggend stukje grond aan de oostzijde van het Kerkveld voor 34 gulden. Op 11 november 1907 ontvangt de pastoor vergunning van de gemeente Jutphaas, dat hij met de bouw mag beginnen.

Half december 1907 richt de pastoor een verzoek aan de bisschop om het gevraagde bedrag van 8.000,- gulden te mogen verhogen met 2.500,- gulden door onvoorziene omstandigheden. Zo moet hij onder andere, verplicht door de gemeente, een stuk sloot dempen ten oosten van de bouwplaats en dit gedeelte van riolering voorzien. Aan notaris mr. Johannes Petrus van den Brink, een van de executeurs, wordt verzocht het op hypotheek geplaatste kapitaal op te zeggen en deze met bijbehorende rente zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen van de administratie van het St. Elisabethshofje. Zo komt er bezwaar van Petrus Oostveen.

Tijdens de bouw van de oostelijke muur van het hofje blijken de steigerpalen op zijn grond en in de gemeenschappelijke sloot te staan. “Indien hem veroorloofd wordt de beerput van het St. Elisabethshofje op zijn land in te graven en hij deze put ter gelegenheid mocht uitscheppen” zou hij in den bouw berusten. Na bespreking van het bezwaar in het kerkbestuur, wordt besloten het verlangen van Petrus Oostveen toe te staan en hem de tijd van zes jaren het vruchtgebruik te gunnen. Op 15 september 1908 heeft de burgemeester van Jutphaas, Wilhelm Frederik Smits, toestemming gegeven het St. Elisabethshofje in gebruik te nemen. Wie de eerste bewoners waren? Weduwe A. Zwezerijnen, weduwe J. van de Brink, weduwe L. Kerkhof, weduwe Ant. Ransdorp, weduwe G. Heyman, weduwe J. Hoveling, weduwe E. Tukker en weduwe L.J. Vrijdag.

Het St. Elisabethshofje

Begin jaren ’70 zijn de woningen leeg komen te staan en in 1979 koopt de Woning Stichting Centraal Nederland het pand tegen een symbolisch bedrag van de gemeente en wil zij het hofje restaureren ter gelegenheid van haar 15-jarig bestaan. Na restauratie mogen oud-Jutphasers de woningen kopen voor 100.000 gulden per stuk. Haaks op de bouwwerken wordt de U-vorm gecomplementeerd door het voormalige turfhuis en de privaten, die zijn verbouwd tot keukens. Oorspronkelijk waren er acht éénkamerwoningen met een vlierinkje, maar bij de verbouwing in 1978 en 1979 zijn er zes woningen van gemaakt en aangepast aan de moderne woonwens van die tijd. Het binnenterrein is afgesloten met het oorspronkelijke hekwerk. Op het vroegere turfhuis is een gevelsteen aangebracht met het opschrift: ‘St. Elisbethshofje Francois Heytink Baesjou Stichting’.

De kopse topgevels van de twee woonblokken hebben op de begane grond een kruisvenster en een deur met sierbeslag en een tweeruits bovenlicht. Deze gevelopeningen worden overbrugd door een korfboog met eenvoudige baksteendecoraties. Op de verdieping zijn boven een muizentand twee kleiner tweelichts vensters geplaatst. De langsgevels aan het hofje beginnen aan de kopse zijde met een herinnering aan de oorspronkelijke indeling van de acht woningen, in de vorm van een dichtgemetselde deur. Deze wordt gevolgd door twee spitsboogvormige spaarnissen, waarna per woning de gevel ingedeeld wordt door een deur met tweeruits bovenlicht en een kruisvenster. Ook hier worden deze gesierd door ontlastingsbogen met siermetselwerk. Onder de gootlijst bevindt zich een muizentandlijst, die op regelmatige afstand onderbroken wordt door kleine blokvormige bakstenen consoles. De woonblokken zijn afgedekt met afgewolfde zadeldaken en bedekt met rode en blauwe tuile-du-Nord pannen.

Gezocht: Foto’s en verhalen uit de Tweede Wereldoorlog!

Als opmaat voor de jaarlijkse 4 en 5–mei viering zoekt de redactie van De Digitale Stad Nieuwegein voor het fotoproject De Tweede Wereldoorlog beeldmateriaal dat in de Tweede Wereldoorlog in Jutphaas en Vreeswijk is gemaakt. De scheepvaart in Nieuwegein, voormalig Jutphaas en Vreeswijk, is van grote betekenis geweest en kent een lange historie. Ook in de oorlog heeft de scheepvaart in meerdere opzichten een bijzondere rol gespeeld. Dus heeft u nog ergens foto’s liggen die een tijdsbeeld van de oorlog geven, scan ze in en e-mail deze dan door met een verhaal naar: redactie@pen.nl.

Komend jaar is het 75 jaar dat de vrijheid wordt gevierd. Ook de provincie Utrecht is op zoek naar foto’s over de Tweede Wereldoorlog. Dit voor het fotoproject ‘De Tweede Wereldoorlog in 100 foto’s.’ Wij willen het lekker lokaal houden op pen.nl dus heeft u foto’s en verhalen stuur ze dan naar onze redactie.

Kunt u de foto’s niet inscannen dan helpen wij u graag. Neem hiervoor contact op met Martin Reijmerink, hij is bereikbaar via 06-46139696. Ook komen wij graag langs voor een interview als u een belangrijk verhaal heeft over deze periode.

De stoomkorenmolen ‘De Batavier’

In Jutphaas, aan de Herenstraat, staat een oude molen, ‘De Batavier’. Deze molen is een gemeentelijk monument en wordt thans in gebruik genomen door een kunstenares, Ria van Buuren. Algemeen wordt gezegd dat deze molen lelijk en lomp is, maar wij zeggen dat ze mooi is van lelijkheid! Achter deze molen zit een verhaal, een stuk historie die omstreeks 1680 begint, als de inwoners van Nieuwegein de bijnaam ‘De Molenkruiers’ krijgen.

In 1680 wordt Jutphaas getroffen door een verschrikkelijke brand, de vele houten huisjes worden opgeslokt door de vlammen en de inwoners van Jutphaas proberen van alles te redden. Hun uiterste best doen ze om de dorpsmolen aan de Molensteeg te redden, dit lukte deels. Een nieuwe dorpskorenmolen moest worden gebouwd.

Aan het begin van de achttiende eeuw was het Pieter de Malapert (ambachtsheer van het Neder- en Overeind van Jutphaas) die opdracht tot het bouwen van een nieuwe dorpskorenmolen gaf. In 1740 verhuurt Louis de Malapert de molen aan Jan Willem van Wijk voor f 275,00 per jaar. Leuk om te vermelden is dat in het huurcontract staat dat wat betreft het onderhoud aan de molen, de huurder de arbeiders die werken aan het onderhoud tijdens het werk net zoveel ‘dun bier’ moet schenken als zij wensen. Was dit ook tijdens de laatste restauratie?

In 1804 verkocht de familie de Malapert de molen aan ene Dirk de Kruijff, voor een bedrag van f. 6.000,00 in ‘goed gaaf zilvergeld’. In 1888 wordt hij weer verkocht en dan aan vrouwe Ada Mathilda de Geer van Rijnhuizen, in ditzelfde jaar brand de molen tot de grond toe af. De ruïne wordt verkocht aan een moderne man, Cornelis Kruyssen en bouwt op dezelfde plek de stoomkorenmolen ‘De Batavier’.

De muren van ‘De Batavier’ zijn meer dan een meter dik en wordt in 1907 gekocht door de familie van Mourik. De molen was tot in 1965 eigendom van de familie.

De molen en de plek kenmerkt zich door brand en het overgaan in vele handen. In 1998 werd de restauratie voorbereid. Nu heeft hij een kantoor- en showroomfunctie en kijkt statig over het water langs de Herenstraat met in zijn rechter ooghoek de oude Persil fabriek, die we de volgende week zullen behandelen.

Over de verbouwing: ‘De Batavier’ (Nieuwegein) is in 1888 als stoomkorenmolen gebouwd op de plaats en fundering van de oorspronkelijke gelijknamige windmolen. Zoals de eerste auto een karos met een motor was, is dit monument een ‘vierkante’ windmolen zonder wieken.

Nadat in 1961 de laatste molenaar uit de Batavier verdween ging het bergafwaarts met de molen. In de jaren negentig kon plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst nog net voorkomen dat het gebouw werd gesloopt. In 2000 is de molen gerestaureerd en uitgebreid ten behoeve van presentatieruimte en kantoor. Ook met toekomstige woonbestemming is bij het ontwerp rekening gehouden. De molen is een interessant en stoer gebouw met een geheel eigen kracht.

Er is gekozen voor een sterk contrast tussen oud en nieuw, zowel in materiaal (hout en glas versus steen) als in vormgeving (scherp en open versus stomp en gesloten). Het scherpe en lichte van de nieuwbouwdeel versterkt het massieve, stoere en stenen karakter van de molen.

De smalle scherpe nieuwbouw aan de straatzijde is onopvallend, de molen zelf is hier dominant aanwezig. Voor de argeloze voorbijganger prikt op 7 meter hoogte nieuwsgierig een punt langs de molen en even verder gekomen nog een. Wie achterom loopt ontwaart een veel groter gebouw dan de voorgevel doet vermoeden. De nieuwbouw vormt compositorisch een eenheid met de molen, oud en nieuw zijn in harmonie.

Gedicht over de molen door Ton de Gruijter in Ton’s beeldverslag.

‘De sluis bij de Doorslag’

Als we spreken over een sluis dan gaan we het over water hebben. En Nieuwegein? Nieuwegein heeft heel veel water, Toen én nu. Vandaag de dag spreken we over ‘Ruimte geven aan de Lek’ en wil de gemeente Nieuwegein op de kaart zetten met haar nieuwe waterbeleid. U herkent het vast wel als u door Nieuwegein rijdt: het wachten voor één van de vele bruggen die Nieuwegein rijk is, vooral in de zomer.

De Doorslagsluis vandaag de dag.

Eeuwenlang waren wij bekend met beroepen als scheepmakers, zeilmakers, touwslagers, mastenmakers, zand- en grintboeren, ketelmakers, dijkwerkers, dijkmeesters, bakenmeesters, tolheffers op een brug en schippers. Dit zien we nog steeds terug in de liefde die wij koesteren voor het water. Maar, deze liefde had ook zijn keerzijde. Het gebied stroomde regelmatig onder. Na vele jaren van wateroverlast werd de schutsluis aan de Herenstraat in 1671 aangelegd. Dit op het punt waar de Vaartse Rijn Doorslag gaat heten. Het gebied tussen IJsselstein en Jutphaas stond een jaar na de bouw, tijdens de Franse bezetting van 1672-1674 onder water. De Franse bevelhebber Condé liet bij de Doorslagsluis een schans van forse afmetingen aanleggen. Tot eind 1673 lagen hier soldaten in garnizoen. Deze schans moest Utrecht tegen een overval vanuit het zuiden beschermen.

De Doorslagsluis had als functie om door sluiting, te voorkomen dat het water van geïnundeerde gebieden zou wegvloeien via de Hollandse IJssel. (bij militaire inundaties wordt het waterpeil zo gekozen dat het gebied noch begaanbaar, noch bevaarbaar is. Inundatie kan zowel defensief als offensief worden gebruikt. In het eerste geval wordt inundatie ingezet om de vijandelijke opmars te verhinderen, en in het tweede geval wordt inundatie toegepast om de vijand uit een bepaald gebied te verdrijven).

De sluis was dus ergens onderdeel van de Oude Hollandse Waterlinie om Holland te verdedigen in de 17e en 18e eeuw. Na de restauratie in 1978 is deze sluis buiten gebruik gesteld. Vanaf de 17de eeuw had de Doorslag overigens ook een belangrijke economische functie in het scheepvaartverkeer van de stad Utrecht van en naar de Hollandse IJssel.

Aan de westzijde van deze sluis staat sinds de tweede helft van de zeventiende eeuw ‘Huis de Doorslag.’ In de achttiende eeuw was het een logement, vanwaar de tolbrug werd bediend. Vanaf 1603 lag hier een vaste brugverbinding, die in 1883 door een draaibrug werd vervangen. De huidige brug, de Doorslagbrug uit 1978, ligt enkele honderden meters zuidelijker.

Hoe komt men aan de naam ‘de Doorslag’? Hiervoor moeten we verder terug dan de bouw van deze sluis aan de Herenstraat. Nadat de Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht slecht bevaarbaar was geworden, was het nodig een nieuwe verbinding met de Lek te maken. Na 1122 werd in een aantal stappen de verbinding naar de IJssel bij het Geyn gegraven. De naam Nova Renus (Nieuwe Rijn) werd aan deze waterloop gegeven. Deze verbinding werd algemeen Nye Vaart en later Vaartse Rijn genoemd. De dijk langs dit water was de Rijndijk.

In Jutphaas was de naam van Rijn veel voorkomend. Zo ontstonden ook namen als Rijnhuizen, Rijnenburg en Rijnestein. Ook werd het gebied ten zuiden van de stad Utrecht ontgonnen. Dit gebeurt vanaf het jaar 1000. Hiertoe werden nieuwe watergangen gegraven, zoals de Schalkwijkse Wetering. De Houtense Wetering werd verbeterd. Deze weteringen zijn gegraven voordat de Vaartse Rijn als scheepvaartverbinding gegraven werd. Toch is het aannemelijk dat er afwatering was richting IJssel.

Als de verbinding naar het Gein is gegraven, ligt er ter hoogte van het kasteel Oudegein een dam, samenvallend met de Randijk (= verbastering van de Rijndijk). Kennelijk was men te beducht voor het water om via de IJssel af te wateren. De dam zelf werd voor het goederenvervoer niet als een te groot bezwaar gezien. Op deze plek werd de lading van het ene schip naar het andere schip overgeslagen. Later werd de Vaartse Rijn verlengd. Er werd bij het Geyn een nieuwe dam gelegd. Het Geyn vaarde wel bij deze dam. Ook hier werden goederen overgeslagen van het ene schip naar het andere en eventueel werden de goederen hier op de kant opgeslagen tot een ander schip de goederen kon door vervoeren. Deze dam vormde een deel van de bedijking langs de noordkant van de Lek en de IJssel die steeds meer werd uitgebreid.

Het rechte verloop van de Vaartse Rijn is ook een aanwijzing dat dit water gegraven is. In dezelfde periode (rond 1127) is ook de Oude Gracht in Utrecht gegraven. Deze ligt vrijwel in het verlengde van de Vaartse Rijn. Als in 1285 de IJssel bij Hoppenesse (het Klaphek) wordt afgedamd heeft de stad Utrecht weer problemen met de verbinding naar het achterland. Deze IJsseldam is een deel van de verbetering en voltooiing van de Lekdijk. De afdamming gebeurt op initiatief van de Hollandse Graaf Floris V. Maar de dam had ongetwijfeld ook tot doel overstromingen te weren. Om de scheepvaart weer een goede verbinding te geven wordt een kanaal richting de Wiers/Vreeswijk gegraven. Het eerste deel volgt de al bestaande Schalkwijkse Wetering. Daarna buigt de nieuwe loop van de Vaartse Rijn af naar het zuiden. Bij de Wiers ligt een dam.

De sluisdeur met restauratie datum.

In 1373 wordt de sluis bij Vreeswijk gebouwd en wordt de Vaartse Rijn doorgetrokken tot de Lek. In die tijd was de behoefte aan een betere verbinding gegroeid en was de kennis voor het aanleggen van een sluis voldoende ontwikkeld. Het deel van de Vaartse Rijn langs Oudegein en het Geyn werd met de IJssel verbonden door de dam bij het Geyn weg te halen. Deze werd ‘doorgeslagen.’ Hierdoor is waarschijnlijk de naam ‘de Doorslag’ ontstaan. Er is dan nog wel sprake van een sluis (een schuif) om de waterstand te reguleren. Dit deel van de Vaartse Rijn heet dan voortaan “de Doorslag.” De functie van dit water is zowel voor plaatselijk vervoer als voor de waterhuishouding van onder andere Utrecht.

Zingen bij het Julianabankje tijdens Koningsdag in Vreeswijk

‘Vreeswijk was niet koningsgezinder dan andere dorpen of steden. Overal is wel een Julianaweg, een Emmaweg of een Wilhelminastraat. In de Tweede Wereldoorlog mochten straten of gebouwen geen namen hebben van levende leden van het Koninklijk Huis. De Emmaweg in Vreeswijk mocht wel, want Emma was dood. De Wilhelminastraat werd de Vaartstraat. De Julianaweg werd de Willem de Zwijgerstraat. Van de Prinses Beatrixsluis werden de letters afgehaald en heette voor een aantal jaren Oostersluis. Na de oorlog werd alles weer teruggedraaid’ zo schrijft Rina Copier in haar oproep via de Oranjevereniging Vreeswijk om ludieke foto’s te maken op en bij het Julianabankje in Vreeswijk tijdens Koningsdag.

Het Julianabankje op de Dorpsstraat in Vreeswijk

Haar zonen zeggen over Rina: ‘Ze heeft een historische tik. Het is lastig, maar niet gevaarlijk.’ Rina Copier van den End (82) weet (bijna) alles over de geschiedenis van Vreeswijk. Ze woont er haar hele leven. Werkte als vakleerkracht handenarbeid. Schreef vele boekjes over het leven in Vreeswijk door de jaren heen en gaf er rondleidingen.

Vreeswijk heeft iets Koninklijks wat de meeste andere steden of dorpen niet hebben. En dat is het Julianabankje. Die bank kwam er ter gelegenheid van het huwelijk van Juliana en Bernhard. Zij trouwden op 7 januari 1937. De bank is ontworpen door gemeentearchitect Cornelis de Graaf. Onder grote belangstelling werd de bank een paar maanden na het huwelijk in gebruik genomen. In de volksmond kreeg het bankje al snel de naam Julianabankje.

Rina: ‘Toen ik jong was, in de jaren ’50 en ’60, was het bankje een hangplek voor jongeren. Jan van Dijk, bijgenaamd Jan de Cowboy, zat er ’s avonds vaak met zijn gitaar en de jeugd zong met hem mee. Ik herinner me dat ik meezong met ‘er hangt een paardenhoofdstel aan de muur.’ Dat waren nog eens tijden. Het was in die tijd heel normaal dat je ’s avonds nog een wandelingetje maakte. We liepen dan van ‘laag’ (Barbarakerk) naar ‘hoog’ (Julianabankje).’

Ondanks de vele bezoeken en de liedjes ging het niet goed met het bankje. Door verwaarlozing trad het verval in. Ook de bij de bank geplante boom overleefde het niet. Het was Simon van der Sluiszen die begin jaren tachtig het initiatief nam om de Julianabank opnieuw te bouwen. Dat kon, want de originele tekeningen waren bewaard gebleven. Zo kon het bankje exact nagebouwd worden. De drie oranjeschildjes (de J, de B en de datum) zijn de originele schildjes.

‘Later merkte ik tijdens het geven van rondleidingen dat men niet op de hoogte was van het bestaan en de geschiedenis van het Julianabankje. Als u in het dorp loopt, ziet u aan het einde van de Dorpsstraat de ophaalbrug. Daar staat het bankje. Als u bij het bankje bent, zing dan maar zachtjes een liedje. Dat is ‘ie gewend…..’ aldus Rina Copier van den End.

De Oranjevereniging Vreeswijk daagt jong en oud uit om tijdens Koningsdag een leuke, ludieke foto te maken op het Julianabankje en het te plaatsen op de Instagram pagina @oranjeverenigingvreeswijk. Na Koningsdag zal een winnaar bekend gemaakt worden die een leuke prijs zal ontvangen namens de Oranjevereniging in Vreeswijk.