Dynamische tijden voor B&W

Vorige week stond de foto uit april 2010 nog eens in de krant: een trotse burgervader Cor de Vos, temidden van “zijn” vier wethouders voor de komende jaren. Er stond nog net geen rood kruis getekend door vier van de vijf gezichten. Want wat gebeurde is bekend.

Op 1 mei 2011 ging de Vos zelf, overigens geheel conform planning, welverdiend met pensioen. Een jaar later verraste Bert Lubbinge(PvdA) vriend en vijand door na een jaar of 20 publieke zaak ook nog eens wat anders te willen gaan doen. Deze week werd hij gevolgd door Wouter Kolff (VVD) die als 35-jarig “broekie” de geweldige uitdaging op zich mag nemen burgemeester te worden van Veenendaal, een gemeente met een omvang waar de meeste burgemeesters hooguit als eindstation van mogen dromen. Om het tempo erin te houden kondigde Helen van den Berg (CDA) in diezelfde afscheidsweek aan ons college ook te zullen verlaten om voorzitter van CNV onderwijs te worden.
Zo is, zonder dat van enig politiek probleem sprake is geweest 4/5 van het college in ruim twee jaar tijd vervangen. (Deze column mag overigens niet worden opgevat als aanmoediging aan Hans Reusch (D66) om dezelfde weg te volgen….)

Een storm van kritiek zwol aan. Vooral uit kringen van die partijen die het college normaliter vrijwel nooit steunen. Juist zij maakten zich plotseling grote zorgen over het vertrek van al deze geweldige wethouders/teamleden. Vooral in de krant. Dat nooit een echt team werd geformeerd, maar de samenstelling de min of meer toevallige uitkomst is van de voorkeur van de partijen die een coalitie-akkoord bereikten wordt eenvoudig buiten beschouwing gelaten.
In de maatschappelijke trend van de afgelopen 10 jaar, waarin vakbonden incidenteel juist voor lagere beloningen pleitten, is de bijzondere rechtspositie van bestuurders, waaronder wethouders, systematisch afgebroken. De beloning moest soberder (bij de dualisering leverden wethouders ook hun volledige raadsvergoeding in), pensioenopbouw werd minder, het wachtgeld moest korter, er kwam een sollicitatieplicht, terugkeer- of baangaranties zijn er buiten de overheid niet meer, het wachtgeld werd lager enz. Daarmee werd de bestuurder door de samenleving steeds meer beschouwd als gewone werknemer.

Maar die bijzondere rechtspositie was er niet zomaar. Die was gecreëerd om bestuurders zoveel mogelijk een onafhankelijke positie te geven, waarin het mogelijk was frank en vrij op politieke gronden terug te treden (of ontslagen te worden) zonder dat de persoon in kwestie direct brodeloos zou worden.
De keerzijde van het behandelen van een wethouder als een gewone werknemer is dat die bestuurder zich op een goeie of kwaaie dag ook gaat gedragen als werknemer en zijn knopen telt. Als je partij er in de peilingen beroerd voor staat en het nog maar de vraag is of je partij na de verkiezingen over anderhalf jaar nog wel aan het college kan, mag of wil deelnemen is daarmee ook je baan en bestaanszekerheid verdwenen. Dat je in die situatie je ogen en oren open houdt en ingaat op een mooie kans op de arbeidsmarkt is daarmee alleen maar begrijpelijk. En de criticasters zouden dat ook juist moeten toejuichen, omdat daarmee in elk geval weer een wethouder buiten het zo verfoeide wachtgeld blijft.

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren