Uitje

Ik was achter in de twintig en ik wachtte op mijn beurt in een Groningse supermarkt bij de ambachtelijke slager. Naast mij stonden twee overjarige dames met een grijs permanentje en pleisterkleurige regenmantels. De een droeg een plastic regenkapje en de dikkere van de twee had de ceintuur zo strak aangetrokken dat de buik onder de reeds lang vervaagde taille vervaarlijk opbolde.

De dikke was aan het woord. Recent was ze uit geweest met de bus. Ze hadden ’s morgens in een café uitgebreid koffie gedronken met een enorm stuk taart erbij.
‘Iets van Apfelstoekel of Appelstukel, in ieder geval met een heleboel slagroom’, zei de dikke, ‘ik kreeg het bijna niet op.’
Het regenkapje knikte begrijpend.
‘Daarna stopten we bij een restaurant. ‘Ik weet de naam niet meer, het was iets met een beest met van die hoorns op de kop.’
‘Een hert misschien?’ vroeg het regenkapje.
‘Nou, doet er ook niet toe. Ik heb echt fantastisch gegeten, iedereen trouwens. Ik dacht, ik doe eens gek, ik neem er gewoon een wijntje bij, was allemaal bij de prijs inbegrepen hè, die kuzumpsies.’

‘’s Middags kon je naar een museum over de natuur of zo, maar ja, daar heb ik het niet zo op. Vlakbij was een cafeetje. Was heel gezellig met allemaal zitjes en dingen van vroeger en zo en foto’s. De zon scheen, ik was al een beetje tipsy, ik dacht ik neem nog een wijntje. Ja, die moest ik dan wel zelf betalen hè, dat was best duur hoor.

Toen kwamen we bij een restaurant met uitzicht op een groot water met van die boten erop. En dan niet van die kinderachtige boten. Ik heb echt mijn ogen uitgekeken. En het eten was geweldig. Je kon er ook wijn bij krijgen. Gratis dan hè. Die meisjes daar renden af en aan met onze bestellingen. Ik wilde beslist geen vis, ik weet niet wat dat is, ik heb het niet zo op vis. Jij?’
Het regenkapje schudde haar hoofd.
‘Na hadden we alleen maar koffie, geen toetje, dat vond ik wel een beetje kaal.’
‘Waar ben je eigenlijk geweest?’ vroeg regenpakje die aan de beurt was en drie haaskarbonades bestelde.
‘Ja, gut, daar heb ik eigenlijk niet zo op gelet.’

Ik ben voor in de zestig. Recent was ik uit met de bus. We stapten op bij het NBC in Nieuwegein. Daar worden wel vaker hangouderen gesignaleerd. We gingen naar Zeeuws-Vlaanderen, de geboortegrond van Henk en Wim. Die Henk die wist veel! Vroeger werkte hij bij de belastingen. En nog kent hij nog alle achttien gemeenten uit zijn hoofd. Het zijn er nu nog maar drie. Hij ging net zo makkelijk terug tot 2,5 miljoen jaar voor Christus als dat hij sprak over de lengte van de in 2003 geopende Westerscheldetunnel (6.6 kilometer). Die hele tijdspanne, geen enkel punt. Hij was alleen af en toe zijn papier kwijt.

In Hulst kwam gids Jan Rubbens in de bus, in een ruimvallend tafelkleed met kwastjes, een wit hemd met knopen, een hoed met een pauwenveer en een verfkwast in de hand. Parodietje op de schilder Rubens. Ja, die kon schilderen zoals Jan kan praten. Veel.

In de bus maakte hij zich meester van de microfoon om die niet meer los te laten. Hij loodste ons door het fraaie Zeeuwse landschap in een mix van onvervalste kennis en sleetse grapjes. Gaandeweg raakte hij in vervoering van zichzelf.

Wie had hij niet rondgeleid? Amerikanen, Duitsers, Belgen. Hij wou het zelf niet zeggen, maar hij was toch eigenlijk wel de ongekroonde keizer van Zeeuws-Vlaanderen en omstreken.

Wat we gegeten hebben? Heb ik eigenlijk niet zo op gelet.

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren