WK voetbal

Al zou je willen. Je kunt je er onmogelijk aan onttrekken. Er is geen ontkomen aan. Tussen 12 juni en 13 juli zijn WE in de ban van de Wereld Kampioenschappen voetbal in Brazilië.

WE, dat zijn de mannen. En ‘we’ met een kleine letter, dat zijn wij, de vrouwen. Een maand lang schurkt het WK zich tussen ons en onze mannen. Wij vrouwen kunnen niet meekomen, want wij snappen het spelletje niet. Op een enkele uitzondering na natuurlijk.

Mannen zoeken hun heil bij elkaar, in huiskamers, in kroegen op pleinen, uitgedost in buitenissig oranje, de koppen beschilderd in oorlogskleuren, een roeptoeter voor de mond en een krat Bavaria binnen handbereik. En als WE verliezen, kunnen ‘we’ als vrouw geen sparring partner zijn. Het WK is een relationele splijtzwam, een smerig virus dat zich nestelt in de intimiteit tussen mannen en vrouwen. Een symbool van de fundamentele ongelijkheid tussen de seksen.

Dat moet anders. En het kán ook anders. Dat weet ik, omdat ik namelijk een van die uitzonderingen ben. Toevallig heb ik heel veel verstand van voetbal. En in dat kader ga ik de komende periode de vrouwen bij de hand nemen en de mannen verrassen met het commentaar van een kenner.

Ooit ben ik – ik verzin dit niet – in de aanloop van het WK in 2006 in een vlaag van overmoed afgereisd naar het kloppend hart van voetbalminnend Nederland, het bondsbureau van de KNVB in Zeist. Omdat ik vond (en nog steeds vind) dat er iets ontbreekt in de staf van het Nederlands elftal. Een vrouw om precies te zijn. Wie anders heeft oog voor de finesses van de gevoelens van de spelers, voor de kwetsbaarheid van de groepsdynamiek, voor een sluwe tactiek als reactie op de agressie van de tegenstander.

Ik vond weliswaar een gewillig oor bij Harry Been – destijds secretaris-generaal van de KNVB – maar u hebt mij in 2006 bij het WK in Duitsland niet op de bank zien zitten. In de achtste finale liepen we in het mes van de uitgekookte Portugezen, onder wie de misselijkmakende aards-aansteller Louis Figo. We gingen er af met 1-0 en een kater van hier tot Tokio.

Tijdens het WK in Zuid-Afrika overleefden we de eerste ronde, we versloegen Brazilië en Uruguay en liepen in de verlenging van de finale op tegen een doelpunt van Spanje.

Voor de vrouwen: bij het vorige WK hebben we dus bijna gewonnen (het EK daarná, in 2012, dát was een mislukking!).

Alle reden dus – om als vicewereldkampioen van 2010 – reikhalzend uit te kijken naar het WK van 2014. Zeker nu Louis van Gaal, die zich in zijn eerste periode als bondscoach niet wist te kwalificeren voor het WK van 2002, revanche wil nemen. De eerste stap is gezet. We zijn erbij in Brazilië. In de eerste ronde spelen we tegen Spanje, Australië en Chili.

En om meteen even door te stoten naar de eerste les voor vrouwen. Van Spanje hebben we al eens verloren. Van Australië hebben we nog nooit gewonnen en Chili is een gevaarlijke outsider. Makkelijk wordt het dus niet. Zeker nu Kevin Strootman geblesseerd is afgevallen. Kevin speelt normaal gesproken op het middenveld, zeg maar tussen de aanvallers en de verdedigers in. Hij is een aanvallende middenvelder, dus als het even kan, gaat hij op de goal af. Maar goed, hij is er niet bij.

Nu even tot de mannen. Begrijpen jullie nou, waarom je voor één man, voor die Kevin, een heel spelsysteem moet omgooien? Als Oranje LEVEN we in 4-3-3. En alleen vanwege die Kevin kiest van Gaal ineens voor 5-3-2. Waar moet dat heen?

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren