Stinkhond

‘Mijn hond is geweldig,’ zeg ik tegen iedereen die enige interesse toont in mijn viervoeter. ‘Ze heeft maar één nadeel. Ze is altijd op zoek naar vreterij.’ Eigenlijk lieg ik dan, of, laat ik het zo zeggen, ik hou gemakshalve nog één nadeeltje achterwege. Te weten dat mijn hond een extreem goed ontwikkelde neus heeft voor de meest smeergorige rotzooi om daar vervolgens uitgebreid in te gaan liggen rollebollen. Zo ook vanmorgen.

Ik had sowieso mijn dag niet. Maar vond, hoppa, geen gezeur, de paden op de lanen in. Dat zal me goed doen, een frisse neus. Bovendien, die arme hond was al twee dagen niet naar het park geweest. Schandalig. Eenmaal op het hondenveldje bemerkte ik al een sterke trekneiging rechtsomkeert, in plaats van richting de kloet honden die daar gezellig aan het spelen was. Nog maar even aan de lijn houden om eventuele vreetpartijen te vermijden. Ik wíst eigenlijk wel dat het foute boel was, maar ik hóópte dat ik ongelijk had. Hoe dom kun je zijn.

Zodra ik Koosje losliet maakte ze eerst nog een paar schijnpasjes richting een dollend honden duo, om vervolgens in strakke lijn naar de bosjes te galopperen. ‘Laat het gewoon een homp brood zijn,’ bad ik tot de goden. Maar helaas, toen Koosje parmantig uit de bosjes kwam zetten, was van verre reeds te zien dat ze getransformeerd was in een regelrecht strontmonster, en daarbij vastbesloten om met haar stinklucht tussen de frisgewassen hondenmassa te gaan paraderen (Braziliaanse honden gaan wekelijks door de wasstraat).
Terug naar huis dus maar. Koosje had in haar vijf levensjaren heel wat afgerold. In dode muis, poepluier, half verteerde kikker, slootrestanten, vogelschijt en vissenoog. Ik weet niet wat dit was, ik wilde het liever niet weten ook, maar één ding was duidelijk, we hadden hier te maken met het Guinness book of stinkrecords.

De timing was ook erg prettig. De werkster was net geweest en er was geen elektriciteit. Zo goed en kwaad als het ging manoeuvreerde ik Koosje naar de douchecabine, waar ik haar onder een koude straal zette. Ik begon met hondenshampoo. Drie keer. Ze rook als een wc waar iemand verschrikkelijk nummer twee had gepleegd en vervolgens als een dolle met toiletspray had gespoten, waardoor je a) van heinde en verre al wist dat iemand daar ongelooflijk had zitten beren en b) het nog veel erger stonk dan zonder toiletspray, aangezien die lucht verdacht veel weg had van de misselijkmakende eau de cologne van tante Sjaan. Wat nu?

Elke hondenliefhebber weet dat je je eigen verzorgingsproducten niet op je hond moet smeren, maar aangezien de walm nog steeds misselijkmakend was, én ik een blind vertrouwen heb in de producten van Rituals, begon ik met Ice Shower (Organic Bamboo & Japanese Mint). Nog steeds put lucht. Ik gooide Wai Wang in de strijd (Organic White Lotus & Yi Yi Ren). Nog altijd niet te harden die hond. Wellicht bood Shanti Shower (Indian Rose & Organic Sweet Almond Oil) uitkomst? Dubbele dosis misschien?

Helaas. Voor de rest van het weekend zat ik met een stinkhond. ‘Maar wat een opluchting,’ bedacht ik, ‘dat ik zo’n makkelijke baby heb.’ Vito lag tijdens het gehele ontsmettingsproces vredig te luisteren naar de muziekmobiel in zijn ledikantje. Ik pakte hem op om eens fiks te knuffelen. Maar wat rook ik daar? Poepluier!

Lucie Vriesema

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren