Column Willeke Stadtman: ‘Vakantieperikelen’ deel 1

Het is inmiddels zelfs zó, dat de kinderen zich verbijsterd afvragen waarom T. en ik überhaupt nog met vakantie gáán. Uit de grabbelton ‘vakantieleed’:

Ik herinner me een vakantie van járen terug. De kinderen waren nog klein, de Franse camping met zo’n handige kant-en-klare-tent was geboekt. Op de vooravond van ons vertrek ontdekte ik dat we die dag al op de camping hadden moeten aankomen. Twee dagen verknoeid en dat voor iemand met een lichte armoede-, en zonde-van-het-geldwaan. Ferm besloten we nog diezelfde nacht af te reizen om een dag in te halen. Fijn ook voor de kinderen zo’n nachtelijke rit, konden ze lekker slapen.

Enfin.

We reden om beurten en tegen het ochtendgloren, ergens in Noord-Frankrijk meende ik me te herinneren dat ik in een verfomfaaid blad van Defensie eens gelezen had dat het mogelijk is om met één oog dicht te slapen en toch alert te blijven. Dat moest ik ook kunnen. Toen ik die info voor de zekerheid deelde, stonden we binnen de kortste keren op een parkeerplaats voor wat we nu een powernap zouden noemen.

De verdere vakantie is zonder al te grote problemen verlopen, even los van het feit dat we de kinderen hadden verboden een fles frisdrank aan de mond te zetten – een verwerpelijke gewoonte waarvan de herkomst me tot op de dag van vandaag is ontgaan – en dat wij met een verrekijker vanaf een burcht zagen hoe de op de camping achtergebleven dochter een fles Cola naar de mond bracht. Ik heb haar nog nooit zo schuldbewust zien kijken. Hoe kónden we dat nou weten?

Maar het kan erger.

Jaren later vlogen we met de beide jongens naar Los Angeles voor een rondreis door het westen van de Verenigde Staten.

Op dag twee, bij een tussenstop in een zeer luxe bewaakte parkeergarage in Beverly Hills, werd al onze bagage ontvreemd. Mijn brein wilde er niet aan. Die lege kofferbak was vast niet van ons, al kwam die ene losse spijkerbroek die er nog ín lag, me wel bekend voor.

Op een doods pleintje in Anaheim schaften wij ons een bescheiden basisgarderobe aan. Drie weken lang keek ik aan tegen witte T-shirts met foeilelijke afbeeldingen van herten, indianen en cowboys. Drie voor tien dollar, dat werk.

Zelf stelde ik me tevreden met een broekrok, een gunstig geprijsd wit truitje en een vestje, dat ik overigens naderhand in een restaurant heb laten liggen.

In een supermarkt kochten we vier Engelstalige boeken die we vervolgens wel ongeveer uit elkaars handen konden kijken als we er één uit hadden. Zo zeulden we drie weken lang rond met plastic zakken en tassen, ik vond het zonde om voor zo weinig bagage solide reistassen te kopen.

Thuis heb ik de rode linnen jurk die ik tijdens het misdrijf droeg met groot genoegen en een zekere agressie in de vuilnisbak gegooid.

Alsof die jurk er wat aan kon doen.

 

Noot redactie: T. is de echtgenoot van columnschrijfster

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!

Onze adverteerders maken pen.nl mogelijk